Ga zo nu en dan eens naar deze uitleg.
Hij lijdt pijn.
Zij lijdt aan een ziekte.
Een lijder is een zieke, een patiënt.
Hij leidt het elftal.
Leiden is een stad in Zuid-Holland.
Hij is de leider van het team.
Wij reizen met de trein.
Het meel moet eerst nog rijzen.
Die meid heeft rood haar.
Daar kruipt een mijt over het takje.
Daar lopen twee meiden.
Je kunt het drukke verkeer beter mijden (uit de weg gaan).
De weg gaat steil omhoog.
Ik vind dat geen stijl van je.
Je hebt een leuke stijl van schrijven.
Ik leun tegen de deurstijl.
Hij schiet met pijl en boog.
Het waterpeil is hoog.
De Rijn is een rivier.
Rein betekent schoon.
Hij schijt in zijn broek van angst.
Hij scheidt het papier en plastic.
De geit loopt in de weide.
Hij trekt de wijde wereld in.
Een blokje heeft zes zijden.
Dat zeiden we gisteren ook.
Lust jij ijs?
Ik eis 100 euro van je.
Een bij is een insect.
Hij is erg bijdehand.
Bei = beide = beiden = tweetal: allebei.
Ik kom tussenbeide.
Ik lust wel een rode aardbei.
Een bei is een bes.
Er zijn armen en rijken.
Landen noem je ook rijken: Frankrijk.
Ergens naar reiken is met je hand ergens naartoe gaan.
Hij reikte naar het plafond.
Hij wandelt over de hei.
Wij lopen in de wei.
Wat zei zij tegen jou?
Geeft hij mij dat in mei of juni?
Hij is blij want hij vangt een blei (soort vis).
Timmergerei is timmergereedschap.
Gerij is het rijden.
Een karwei is een werkje.
Karwij is een zaad.
Bereiden is klaarmaken.
Berijden is op een beest rijden.
Een eik is een boom.
Een ijk is een merkteken.
Ik eis een ijsje!
Wij zijn hier.
We geven een sein (teken).
Een steiger is een houten aanlegplaats voor schepen.
Een stijger is iemand die stijgt, omhoog gaat.
Ik brei een trui.
Ik lust gen brij.
De kip legt een ei.
In Amsterdam heb je 't IJ.
Ik heb pijn aan mijn been.
Lust je ook marsepein?
Een reiger is een vogel.
Een rijger is iemand die kralen rijgt (aan een snoer doet).
En ... word je al tureluurs?
Blijf volhouden: de aanhouder wint.